Inleiding

Op 1 januari 2015 is met de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, kinderbescherming en jeugdreclassering overgegaan naar de gemeenten. Gemeenten, als meest nabije overheid, zouden het best in staat zijn de hulp en ondersteuning dicht bij kinderen en gezinnen te organiseren en daarbij ook de noodzakelijke verbindingen met andere levensterreinen te kunnen leggen (maatschappelijke ondersteuning, schuldhulpverlening, werk en inkomen, huisvesting, en onderwijs).

Knelpunten

De recente evaluatie van de Jeugdwet[1] laat zien dat er knelpunten bestaan in de uitvoering van de het nieuwe jeugdstelsel. Het kabinet heeft onlangs een wetsvoorstel gepubliceerd voor internetconsulatie[2] om deze knelpunten op te lossen.

Centraal staat bij de oplossingsrichting van het kabinet dat de samenwerkingsvormen voor de gemeenten bij de organisatie van de jeugdhulp nu te vrijblijvend zijn. Het kabinet wil een stabieler jeugdhulplandschap realiseren, waarin gemeenten en jeugdzorgaanbieders langdurige samenwerkingsafspraken maken. Ook moet de beschikbaarheid en continuïteit van specialistische jeugdhulp verbeteren.

Samenwerken verplicht

Het wetsvoorstel beoogt de randvoorwaarden te verbeteren zodat alle betrokken partijen beter in staat zijn hun verantwoordelijkheid te nemen. Kern hiervan is dat gemeenten gedwongen worden om (beter) samen te werken. De autonomie van gemeenten om hun jeugdzorg zélf in te richten worden in belangrijke mate beperkt.

Het wetsvoorstel regelt het volgende:

  1. gemeenten verstevigen hun opdrachtgeverschap door regionale samenwerking: er is een noodzaak om tot duurzame, niet-vrijblijvende samenwerking te komen tussen gemeenten met het oog op borging van (zorg)functies, vermindering van onnodige uitvoeringslasten en de nodige transformatie ‘naar zo thuis mogelijk’ van het zorglandschap. Gemeenten worden daarom verplicht om regionaal samen te werken;
  2. gemeenten versterken de toegang tot jeugdhulp: de manier waarop de toegang door gemeenten wordt ingevuld, is niet altijd duidelijk voor inwoners en verschilt van kwaliteit. Het wetsvoorstel creëert de mogelijkheid dat een gemeentelijk toegangsplan verplicht kan worden gesteld;
  3. jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen versterken hun opdrachtnemer- en werkgeverschap en goed bestuur: met het wetsvoorstel worden aan jeugdhulporganisaties eisen gesteld met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording;
  4. versterken wettelijke toezicht op jeugdzorgsector: de Jeugdautoriteit heeft onder meer als taak om tijdig continuïteitsproblemen te signaleren, te voorkomen en op te vangen. De taken van de Jeugdautoriteit worden door het wetsvoorstel ondergebracht bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De taak van de NZa wordt in dit verband uitgebreid naar het terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Kritiek van de gemeenten

Het zal niet verbazen dat de Vereniging van gemeenten (VNG) stevige kritiek heeft op het wetsvoorstel. De VNG gaat alleen met het kabinet in overleg over de fundamentele bezwaren tegen deze wet en niet over de specifieke uitwerking van dit wetsvoorstel. Dit voorstel moet in zijn huidige vorm van tafel, aldus het VNG.[3]

Dwang zorgt niet voor succes

Het wetsvoorstel heeft goede punten. Langlopende afspraken tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders geven rust en structuur. Aandacht voor specialistische jeugdhulp voorkomt een ‘one size fits all’ beleid. Maar met het wetsvoorstel schiet het kabinet ook in een reflexhouding. Het nieuwe jeugdstelstel levert niet de gewenste resultaten. Sterker nog het stelsel kent financiële prikkels die de continuïteit van de jeugdzorg bedreigt. Als oplossingsrichting kiest het kabinet om de beloofde autonomie van de gemeenten sterk te beperken door regionale samenwerking af te dwingen. Maar dwang zorgt niet voor succes. Integendeel, het creëert weerstand. De reactie van de VNG laat dit zien.

Het kabinet gaat voorbij aan het belang van het normaliseren van en de samenwerking met de sociale basis (kinderopvang, onderwijs, jeugdgezondheidszorg, sportverenigingen, jongerenwerk, steungezinnen, maatjes, etc.). Ik heb hierover eerder geschreven.[4] Een krachtige instrument om verbetering binnen het jeugdstelstel te realiseren is het stimuleren van het op coöperatieve wijze samenwerken tussen de verschillende aanbieders van jeugdhulp, waaronder speciaal onderwijs en schuldhulpverlening. Op coöperatieve wijze samenwerken betekent dat de samenwerkende instanties handelen uit weloverwogen eigen belang. Het heeft geen zin om samenwerking af te dwingen om ideologische of maatschappelijke redenen. De gemeente dient de rol van initiatiefnemer op zich te nemen om met partijen op coöperatieve wijze integrale jeugdhulp te organiseren. De rijksoverheid kan dit stimuleren door succes op dit terrein te belonen. Maar ook om de (financiële) schotten binnen het sociaal domein te slechten.

Slot

Ik vrees dat dit wetsvoorstel de werking van het jeugdstelsel niet sterk verbetert. Wél verwacht ik dat de continuïteitsproblemen van jeugdhulpaanbieders minder worden. Hiertegenover worden de financiële tekorten van de gemeenten groter. Ondertussen zullen alle partijen nog sterker gefocust zijn op procesverbeteringen zonder dat de kern wordt aangepakt. Namelijk dat jeugdhulp integraal onderdeel uitmaakt van het complexe stelsel van het sociaal domein waarmee jongeren en gezinnen te maken hebben.

Succesvol samenwerken binnen dit sociaal domein vereist een meer integrale aanpak dan dit wetsvoorstel.

Henry Goverde 06 5315 3456


[1] https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/01/30/rapport-eerste-evaluatie-jeugdwet

[2] Wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen: https://www.internetconsultatie.nl/zorgvoorjeugdigen

[3] https://vng.nl/nieuws/kritische-reactie-vng-op-wetsvoorstel-jeugd

[4] Koersflits maart 2018.